menu
Het citaat van de dag

Verzorgd door Renée Zeylmans († 16 februari 2018)


Inwijding betekent; het wekken van de in iedere mensenziel sluimerende vemogens waardoor men kijken kan in de geestelijke werelden, die achter onze zintuiglijke wereld liggen en waar onze zintuiglijke wereld alleen maar een uiterlijke uitdrukking, een uitwerking van is.

Een ingewijde is iemand die de nauwkeurig bepaalde, wetenschappelijk doorwerkte methoden van de inwijding heeft toegepast, methoden die net zo wetenschappelijk doorwerkt zijn als de methoden die toegepast worden in de scheikunde, de natuurkunde of op andere wetenschappelijke gebieden.

Wat je bij zulke methoden ervaart is overigens niet iets wat een mens op iets uiterlijks moet toepassen, maar wat in eerste instantie alleen op jezelf betrekking heeft, op het instrument, het werktuig waardoor heen je in de geestelijke wereld kijkt.

Een echte kenner van de geest weet hoe diep en waar de volgende woorden van Goethe zijn:

Vol raadsels, zelfs bij lichten dag,
laat de natuur haar sluier niet verdringen,
en wat ze wilde, dat uw wezen nimmer zag,
dat kunt gij met geen schroeve’ en geen hefboom dwingen.

(...) Wat de geestwetenschappelijke beweging wordt genoemd is een pad dat ontsloten is om de mensen tot dat punt te brengen dat ze de weg naar de hogere geheimen kunnen vinden.

(...) De hoogste wijsheid is één onverdeelde wijsheid waar en wanneer er ook maar mensen leven of geleefd, als ze eenmaal tot de hoogste wijsheid zijn gekomen, dan is deze hoogste wijsheid voor alle mensen één wijsheid, net zoals het uitzicht als je je helemaal bovenop de top van een berg bevindt één onderbroken uitzicht is. Maar er bestaan verschillende wegen om op de top van de berg te komen, en je zult de weg kiezen die gezien het uitgangspunt waarop je je bevindt de meest geschikte is.

 
Rudolf Steiner, 14 maart 1907

GA 55. Die Erkenntnis des Übersinnlichen in Unserer
zeit. (Christian RosenKreutz en het geheim van
de rozenkruizers, uitgeverij Pentagon)


Er zal voor de mensheid een tijd komen – pas in de zesde grote mensheidsperiode zal dit geheel realiteit worden, maar het bereidt zich nu al voor – waarin de mensen de blik zullen richten op datgene wat ze beleefd en ervaren hebben en wat als herinnering in hen leeft. Ze zullen dan merken dat in de kracht van het zich herinneren Christus meeleeft. Door elke voorstelling zal Christus kunnen spreken.

En wanneer we onze voorstellingen tot leven wekken, zal in de herinnering, Christus met ons verbonden zijn. De mens zal op zijn leven kunnen terugkijken en tot zichzelf zeggen: zoals ik mij kan herinneren, zoals de kracht van het geheugen in mij leeft, zo leeft in dit geheugen de erin uitgegoten Christusimpuls, dan zal de mens bijvoorbeeld niet meer uitsluitend erop aangewezen zijn aan de hand van uiterlijke documenten geschiedenis te leren. Zijn herinneringsvermogen zal zich namelijk vergroten. Christus zal in deze herinnering leven.

En de mens zal doordat Christus in zijn herinneringsvermogen is binnengetrokken en nu daarin leeft, weten hoe Christus tot aan het mysterie van Golgotha bovenaards werkzaam is geweest. Hoe hij dit mysterie van Golgotha heeft voorbereid en er doorheengegaan is en hoe hij als impuls verder werkt in de geschiedenis. Zo waarachtig en reëel zal de mens dat kunnen overzien, zoals nu in het gewone leven de herinnering aanwezig is. Men zal de aardse ontwikkeling van de mensheid innerlijk niet anders kunnen overzien dan zodanig dat men de Christusimpuls in het middelpunt waarneemt.

Het gehele herinneringsvermogen van de mens zal doortrokken en tegelijkertijd versterkt worden door de Christusimpuls die binnendringt in het geheugen, in de kracht van de herinnering.

 
Rudolf Steiner, Pforzheim 7 maart 1914

GA 152. Vorstufen zum Mysterium von Golgotha. (Wat aan het mysterie van Golgotha voorafging. Uitgeverij Zevenster, ook opgenomen in: Over de wederkomst van Christus. Hans Werner Schroeder)


Zoals toentertijd Christus met louter fysieke vermogens moest worden gezocht, zo zullen de mensen met hun nieuw ontwikkelde vermogens Christus vinden in een wereld waar alleen etherlichamen kunnen worden gezien. Want een tweede fysieke incarnatie van Christus zal niet komen. Slechts eenmaal heeft hij in een stoffelijk lichaam geleefd, omdat slechts eenmaal de menselijke vermogens dusdanig waren dat men Christus niet anders dan in een stoffelijk lichaam kon zien. Maar nu zullen de mensen met hun hogere vermogens het zeker zo reële etherlichaam van Christus kunnen waarnemen. Dat is het geweldige gebeuren dat ons te wachten staat: de wederkomst van Christus Jezus – eerst ten overstaan van enkele, dan van steeds meer mensen.

(…) Maar één ding zal noodzakelijk zijn: de vermogens waardoor de Christus-gebeurtenis kan worden waargenomen tussen de dood en een nieuwe geboorte, kunnen niet in die tijd tussen dood en geboorte worden verworven, die moeten hier op het fysieke plan worden verworven, zodat ze kunnen worden meegenomen naar het hiernamaals. Niet alleen door de inwijding, maar ook door het begripvol opnemen van de geestwetenschapelijke mededelingen, verwerven we de vermogens, de mogelijkheid, om deze Christus-gebeurtenis ook in de geestelijke wereld waar te nemen. Er zijn nu eenmaal vermogens die op aarde verworven moeten worden. We zijn niet voor niets hier op de fysieke aarde neergezet.

(…) We moeten leren begrijpen dat we de belangrijkste gebeurtenissen in de toekomst niet op het fysieke plan moeten zoeken, maar daarbuiten, zoals we Christus bij zijn wederkomst als ethergestalte zullen moeten zoeken. Maar er zullen mensen zijn die dit verkeerd begrijpen en zullen zeggen: ”Dus Christus komt terug!” Doordat ze dan in de waan verkeren dat het om een fysieke wederkomst gaat, geven ze voedsel aan allen die zich als valse messiassen zullen opwerpen. En er zullen er genoeg zijn die het materialistische geloof van de mensen zullen gebruiken, die het materialistisch denken en voelen van de mensen zullen misbruiken om zich voor Christus uit te geven.

 
Rudolf Steiner, Stuttgart 6 maart 1910

GA 118. Das Ereignis der Christus-Erscheinung in der Ätherischen Welt (Het esoterisch christendom, uitgeverij Vrij Geestesleven)


Een mens kan sterven zonder tijdens zijn aardse leven iets van antroposofie te hebben leren kennen; maar zijn broer, zijn vrouw of een vertrouwde vriend is antroposoof. Tijdens zijn leven hier weigerde de gestorvene iets van antroposofie te leren kennen; misschien trok hij er zelfs tegen van leer. Nu is hij door de poort van de dood gegaan. In dat geval kan hij door die anderen op aarde met de antroposofie vertrouwd worden gemaakt. Maar we zien daarbij ook dat er op aarde iemand is, die dit de ander uit liefde geeft, zodat ook hier de verbinding met de aarde gewaarborgd moet zijn.

Hierop berust wat ik heb genoemd het ’voorlezen aan de gestorvenen’. Wij kunnen hun daarmee een grote weldaad bewijzen, ook als zij voor die tijd niets van de geestelijke wereld wilden weten. We kunnen dat ofwel in de vorm van gedachten doen en op die manier de gestorvenen iets bijbrengen, of we kunnen een antroposofisch boek of iets dergelijks nemen, ons de persoon van de overledene voorstellen en hem dan uit dat boek voorlezen. Dan vangen de gestorvenen dat op.

(…) Zo kan over de dood heen een buitengewoon belangrijke vorm van hulp worden geboden bij iets wat op aarde verzuimd werd. En waar hij hier nu naar hunkert.

Dat is bij uitstek de grote, belangrijke opdracht van de antroposofie kan doen voelen: dat de antroposofie de kloof zal overbruggen tussen de levenden en de doden, dat het sterven van mensen niet betekent dat zij van ons weggaan, want dat wij met hen in verbinding blijven en iets voor hen kunnen doen.

 
Rudolf Steiner, Berlijn 4 maart 1923

GA 141. Das leben zwischen Tod und neuer Geburt im Verhaltenis zu den kosmischen Tatsachen. (De wereld van de gestorvenen, uitgeverij Vrij Geestesleven)


Als een mens in wakkere toestand met andere mensen samenleeft, moet zijn streven gericht zijn op overeenstemming over het gemeenschap­pelijke. Wat de een beweert, moet van betekenis zijn voor de ander; wat de een zich verwerft, moet voor de ander een zekere waarde hebben.

Mensen die met elkaar leven, moeten het gevoel hebben dat ze zich in een gemeenschappelijke wereld bevinden. Als de mens in zijn dromen rondwaart, maakt hij zich uit die gemeen­schappelijke wereld los. Een ander mens in zijn directe omgeving kan heel andere dromen hebben. In wakkere toestand hebben de mensen een gemeenschappelijke wereld; in dromende toestand heeft ieder zijn eigen wereld.

Antroposofie zou niet van waken naar dromen, maar naar een intensiever ontwaken moeten leiden.

(…) En zoals je van de aarde naar de zon moet kijken als je voor al het aardse de gemeenschap­pelijke bron van het licht gewaar wilt worden, zo moet je je van de zintuiglijke wereld tot geestelijke inhoud wenden als je wilt vinden wat echt vanuit het menselijke de ziel tot een bevrediging schenkende mensengemeenschap, tot het volle beleven van deze gemeenschap kan leiden.

Daar gebeurt het dan vrij gemakkelijk dat men zich van het leven afkeert in plaats van er intensiever in binnen te treden.

 
Rudolf Steiner, 2 maart 1924

GA 260/260a Mededelingenblad (aan de leden) Nederlands: De antroposofische beweging 11 Toekomstimpulsen.


toon meer citaten

Adressen en bronnen

Renée Zeylmans

Overleden op 16 februari 2018

Nearchus CV

Uitgeverij voor Sociale Driegeleding

Postbus 387

9400 AJ Assen

0592 408 989

www.nearchus.nl

Uitgeverij Pentagon

Vertalingen van Rudolf Steiner, opvoeding en vrijeschoolpedagogie

Weteringschans 54-a

1017 SH Amsterdam

020 622 7679

www.uitgeverijpentagon.nl

Stichting Rudolf Steiner Vertalingen

'Werken en Voordrachten' in het Nederlands

Boswachtersveld 203

7327 JS Apeldoorn

www.steinervertalingen.nl